
© Shutterstock
Zo’n veertig jaar terug vonniste de PABO het stripverhaal al als leesplankje dat luie lezertjes opleverde. Na een paar strips zou de verslavingsdwang al binnen zijn geslopen en was het échte boek een bladzijde te ver voor de futloze plaatjeskijker. Later corrigeerde de pedagogiek dit al te snel gevelde verdict. Het bleek dat juist door de context van beeld de in het beeld gevatte tekst sneller en beter kon worden begrepen >. Kinderen leerden dus echt wel termen met behulp van bijpassende beelden. Af met die muilkorf, de strip mocht weer vrij ademen.
In haar grafische kwaliteiten had de strip sowieso al de muil wijd open. Het strakke raamwerk van plaatjes werd doorbroken, een filmische benadering verrijkte de strip en er werd getongzoend met grafische kunst. Frankrijk (met België) werd na Amerika het mekka van deze kunstvorm. De Fransen, zelf nog met onderschriftjes in de weer, werden vanaf de jaren dertig overspoeld door een ware Amerikaanse stripheldeninvasie: van de spinaziespieren van Popeye > tot de letterlijk betoverende Mandrake. Die hun teksten niet onder de voetjes hielden, maar ze lieten ontpoppen in tekstballonnetjes rondom.

© 2017 Selbymay
De strip goed geboekt
Even zijn er dan nog de katholieke régulateurs die vorsend de striptijdschriften doorbladeren, speurend naar geweldsverheerlijking en moreel verval. Maar zij keren het tij niet: de jonge-meisjes-magazines bezwangeren mademoiselles en Tintin (Kuifje) > weerspiegelt met klare lijn een tijdsgewricht van kolonisatie en racisme. Vanaf de jaren zestig zet het tijdschrift Pilote in op strips die vooral volwassenen iets te herkauwen geven. In het kielzog van Uderzo en Goscinny (Astérix) treden door volwassenen geliefde tekenaars en schrijvers naar voren en laten bijvoorbeeld Lucky Luke opdraven, schielijk gevolgd door z’n schaduw. De inktpen die de man-vrouw relatie schetst, wordt in arsenicum gedoopt door Brétêcher >. Een gigant als Gotlib > houdt de wereld een absurdistische spiegel voor. Frankrijk kijkt verder dan het striptijdschrift en begint op volwassen wijze albums te kopen. In de jaren zestig verschijnen er jaarlijks nog zo’n zestig titels, rond de eeuwwisseling glijden er duizenden titels per jaar van de persen. Elke rechtgeaarde Franse stad krijgt eigen stripboekwinkels. De FNAC en andere bolwerken van het betere boek stromen vol met stripalbums. En uiteindelijk komen de strips letterlijk op straat te liggen; of beter, te staan, zoals bijvoorbeeld in Angoulême >. Angoulêmes Unesco-aanwijzing als ‘creative city of literature’ geven de strips, in goed Frans ‘bandes dessinées’, nog dat extra kilootje literair gewicht.

© Shutterstock
In cultuur en geloof gestript
Angoulême, stripstad bij uitstek dus >. Vanouds bekend om de papierindustrie. En tegenwoordig om die druksels op papier die als bandes dessinées kunnen doorgaan. Angoulême heeft met zijn internationaal stripfestival (vanaf 1973) > duidelijk zijn signatuur als stripstad gezet en daarna een goed geoliede organisatie op poten gekregen met onder meer als uitwerking een stripmuseum > van internationale klasse. Daar hielp de toenmalige Franse minister van cultuur, Jack Lang, een handje bij. De Franse strip werd zo ook van overheidswege gepromoot, een geslaagde poging om de Franse cultuur meer zeggingskracht te geven. Exit Popeye en de Americana en entree Jacques Tardi > en Jean Giraud (Moebius) >.

© 2017 Garitan
De Franse strip voor volwassenen is ook in de 21e eeuw vaak een satirische uitlaatklep. Met het stripmagazine Charlie Hebdo als het vlaggenschip. Met wel averij, zo nu en dan. Want het kantoor van Charlie werd doelwit van islamitische régulateurs. Mohammed in de cartoons beledigen, dat moest in een molotovcocktailtje gesmoord (2011) >. Nadat een paar jaar later de Kalasjnikovs (2015) ophielden met ratelen, schudde feniks Charlie echter de as van zich af: met een oplage die honderd keer zo groot was als daarvoor. Beslist niet door geweldsverheerlijking uit te roeien, die Franse strip.